woensdag 28 december 2016

Nepnieuws

Wie denkt dat politiek alléén draait om feiten, om logos, begrijpt niets van het politieke. Mensen zoeken leiders die resoneren met hun ziel. Het is dus onvermijdelijk dat in de politiek naast feiten ook zaken als stemming, gevoel en persoonlijkheid een belangrijke rol spelen. Wel is het zo dat de laatste tijd een omslag gaande is in het relatieve belang van deze kwalitatief verschillende factoren. Waar normaal gesproken stemming, gevoel en karakter in dienst staan van de logos, waar normaal gesproken de logische argumentatie en het objectieve feitenrelaas de ruggengraat zijn van een betoog, zien we tegenwoordig steeds meer dat de buiten-logos-matige elementen in de communicatie de overhand krijgen. Er is een "nieuw normaal" aan het ontstaan waarbij het belang van stemmingen, gevoelens en het hebben van een al dan niet aansprekende persoonlijkheid groter begint te worden dan dat van objectieve argumentatie en controleerbare feiten.

Dit betekent de facto dat we langzamerhand in de politiek een terugkeer zien van een wijsgerig verantwoorde retorica naar een sofistische retorica. Een dergelijke retorica is niet langer gericht op waarheid en staat dan ook niet meer in dienst van de waarheid, zoals dat in een wijsgerig verantwoorde retorica juist wel het geval is. De sofistische retorica is er uitsluitend op gericht het publiek te overreden. Daarbij doet het er niet toe of datgene waarvan het publiek overtuigd moet worden waar is of niet.

Een terugkeer in het publieke debat naar een sofistische retorica is al zorgwekkend genoeg. Maar in feite is de situatie nog een stuk zorgwekkender dan dat. De sofistische retorica is dan weliswaar niet op waarheid gericht, maar ze heeft nog altijd als doel om het publiek ergens van te overtuigen. Men wil nog altijd het publiek overreden van een bepaald standpunt. Kortom, de sofistische retorica is nog altijd op overtuigen gericht. Daarin blijft ze coherent en voorspelbaar. Het probleem van het hedendaagse nepnieuws is echter dat de producenten ervan vaak niet eens meer willen overtuigen. Men wil niet eens meer overreden. Men wil in veel en steeds meer gevallen slechts de nieuwsvoorziening ontregelen en destabiliseren. Of, nog banaler, men wil slechts schokkend sensatievol nepnieuws brengen om daarmee op sociale media zoals Facebook zoveel mogelijk "likes" en "visits" te genereren en op die manier zoveel mogelijk advertentie inkomsten binnen te halen. Hierbij gaat het niet eens meer om waarheid of onwaarheid. Er wordt eenvoudigweg gratuit nepnieuws bedacht om het proces van nieuwsgaring te frustreren of om dus zoveel mogelijk geld aan advertenties te verdienen.

Dit betekent dat we met het fenomeen van het nepnieuws met iets geconfronteerd worden dat veel verder gaat dan de sofistische retorica, namelijk met vermeende of ogenschijnlijke nieuwsberichten die in feite niet eens meer als bevooroordeeld nieuws, laat staan als onbevooroordeeld nieuws, bedoeld zijn. Dit soort nepnieuws is zelfs niet eens meer bedoeld als propaganda. Het gaat er nog slechts om de nieuwsvoorziening te ontregelen of om op een gewetenloze manier erop te parasiteren om zo zoveel mogelijk geld te verdienen aan "Ads".

Om deze twee perverse fenomenen te lijf te gaan is dan ook meer nodig dan een beroep op het belang van logische argumentatie en objectieve feiten. Producenten van nepnieuws zijn niet alleen niet in feiten geïnteresseerd, ze zijn veelal niet eens in het overtuigen van het publiek geïnteresseerd. In die zin gaan zij inderdaad veel verder dan de sofistische retorica. Deze laatste doet immers in elk geval nog mee met het spel om elkaar ergens van te willen overtuigen.

dinsdag 20 december 2016

Except Virtue

"And if it be objected that one who uses such power of speech unjustly might do great harm, that is a charge which may be made in common against all good things except virtue, and above all against the things that are most useful, as strength, health, wealth, generalship. A man can confer the greatest of benefits by a right use of these, and inflict the greatest of injuries by using them wrongly." (Aristotle, Rhetoric, Book I)

donderdag 15 december 2016

Nieuw argument voor goedheid van God

God is diegene die licht laat schijnen in de duisternis. God is dat licht zelf. Als bron van het zijn, als het zijn zelf, is God hoe dan ook prijzenswaardig. Zonder God zou alles wegzinken in het niets, zou er helemaal niets bestaan. Alles wat er is is er alleen maar dankzij God. Is dat inderdaad niet iets om God om te prijzen en te loven? Alles wat we zijn kunnen we alleen dankzij God zijn. Dat maakt God inderdaad lovenswaardig. Iemand die het licht in het duister laat schijnen, iemand die er voor zorgt dat er überhaupt zijn is en niet niets is prijzenswaardig. De kerngedachte is dus dat wie voor het zijn zelf zorgt te prijzen is. Want het zijn verhoudt zich tot het niets als licht tot donker. Er zijn, mogen bestaan, is licht. De dood, het niets, is duisternis. Maar dan moeten de karaktereigenschappen van God goed zijn. Het lijkt immers incoherent dat een prijzenswaardige God geen goede karaktereigenschappen zou hebben. Zoiets lijkt zelfs metafysisch onmogelijk. Maar dit betekent dat God zelf goed is. Is deze redenering voor de goedheid van God verdedigbaar? Ze lijkt me in elk geval veelbelovend.

Een productieregel voor mogelijkheden

Als stand van zaken A metafysisch mogelijk en eveneens voldoende concreet voorstelbaar is, dan is elke dicht bij A liggende voorstelling ook metafysisch mogelijk. Dit lijkt mij een belangrijke productieregel voor het genereren van metafysische mogelijkheden uitgaande van een gegeven metafysische mogelijkheid. Nu is het zo dat wanneer een stand van zaken voldoende concreet voorstelbaar is, we altijd wel een andere voldoende concreet voorstelbare stand van zaken kunnen vinden die er dicht bij ligt. Maar dan volgt dat een stand van zaken die voldoende concreet voorstelbaar is niet metafysisch noodzakelijk kan zijn.* Metafysisch noodzakelijk bestaande standen van zaken zijn dus niet voldoende concreet voorstelbaar. Dit lijkt mij eveneens een belangrijke regel voor een mogelijke werelden calculus.

(*) De afleiding hiervan gaat als volgt. Laat A een voldoende concreet voorstelbare stand van zaken zijn. We kunnen dan een voldoende concreet voorstelbare stand van zaken A' vinden die dicht bij A ligt. Neem voor reductio aan dat A metafysisch noodzakelijk bestaat. Stand van zaken A is dus in elk geval metafysisch mogelijk. Op grond van de productieregel is de heel dicht bij A liggende stand van zaken A' ook metafysisch mogelijk. Maar dan is er redelijkerwijs een mogelijke wereld met A' en zonder A. Hieruit volgt dat A niet metafysisch noodzakelijk bestaat.

Naschrift: In bovenstaande afleiding maak ik gebruik van dit aanvullende mijns inziens redelijke principe: Indien X en Y allebei metafysisch mogelijk zijn en bovendien minimaal van elkaar verschillen, dan verhouden ze zich ten opzichte van elkaar als metafysische alternatieven, zodat X en Y allebei niet noodzakelijk bestaan.

zondag 11 december 2016

Zwart gras

"Hoe waar dat was, ondervond zij wanneer Renés greep op haar verslapte - of zij het zich verbeeldde -, wanneer hij verstrooid leek, of bij het afscheid een onverschillige indruk op haar maakte, of wanneer hij haar een tijdlang niet opzocht en haar brieven niet beantwoordde, zodat zij dacht dat hij haar niet meer wilde zien en spoedig niet meer van haar zou houden, of nu al niet van haar hield - alles werd dan in haar gesmoord en ook zelf had zij het gevoel dat zij stikte. Het gras werd zwart, de dag was niet langer dag, de nacht niet langer nacht, maar machines waardoor licht en donker werden afgewisseld om haar te kwellen. Fris water maakte haar misselijk. Zij voelde zich in een aspilaar veranderd, bitter, nutteloos en verdoemd, als de zoutpilaren van Gomorra. Want zij was schuldig. Zij die God liefhebben en die door God in de duisternis worden achtergelaten, zijn schuldig omdat zij door God verlaten worden. Zij gaan hun herinnering na, op zoek naar zonden." (Pauline Réage, Het verhaal van O, Lebowski Publishers, Amsterdam, 2013, pp. 107-108)

maandag 5 december 2016

Het Longiniaans sublieme

De sublieme ervaring is een verbijsterende grens- of contrastervaring waarin we voor heel even door de oppervlakte van de dagelijkse orde heenbreken. In de sublieme ervaring worden we door iets gegrepen en voor enkele ogenblikken uit ons normale denken getild. Het sublieme overvalt en transformeert ons. We weten niet wat ons plotseling overkomt. Nu wordt de ervaring van het sublieme normaal gesproken gerekend tot het domein van het esthetische. Door de eeuwen heen hebben vele esthetici dan ook geprobeerd een adequate conceptie te ontwikkelen van deze tot de verbeelding sprekende ervaring. Elk van deze concepties is een poging om de eigensoortige aard en het wezen van de sublieme ervaring in de greep te krijgen. Iedere conceptie van het sublieme geeft een ander antwoord op de vraag naar het uiteindelijke object van de sublieme ervaring.

Maar hoe kunnen we dan de meest geschikte conceptie uit al deze alternatieven kiezen? Is er een criterium om alle concepties met elkaar te vergelijken en de meest adequate te selecteren?

Het evaluatiecriterium dat ik zelf in mijn eerdere onderzoek als uitgangspunt genomen heb is het criterium van de fenomenologische getrouwheid. We gaan eerst op een zo systematisch mogelijke wijze na uit welke afzonderlijke aspecten of momenten een sublieme ervaring bestaat. Dit levert een groot aantal ervaringsmomenten op die in deze ervaring te onderkennen zijn. Vervolgens kiezen we die wijsgerige conceptie van het sublieme die de meeste van deze aspecten dekt.

Wanneer we nu fenomenologisch nauwkeurig onderzoeken uit welke rijkgeschakeerde aspecten de ervaring van het sublieme precies bestaat, dan blijkt onder andere dat de sublieme ervaring wordt gekenmerkt door een grote geestrijke gedachte en een felle enthousiasmerende hartstocht. Het sublieme brengt onze hartstochten in beweging en verheft de geest. Het sublieme wekt zowel bewondering als verbijstering. Ze gaat gepaard met een passievolle wisselwerking en een diepe geestrijke betekenis. Er is sprake van een krachtige virtuositeit die ons overweldigt. We raken in de sublieme ervaring bovendien aan het diep mysterieuze en ons bevreemdende, aan de peilloze diepte en geheimvolle grond van de dingen, aan het radicaal contrasterende en bovenrationele. Het is dan ook inspirerend en verbazingwekkend tegelijk. In de sublieme ervaring heerst een huiveringwekkend en schokkend gevoel van ontzetting, schrik en verbijstering. De hele ervaring is daarbij doortrokken van een geagiteerde staat van intense verrukking. Tegelijkertijd meldt zich in deze ervaring iets van een gevoel van totale nietigheid of kleinheid tegenover het ongrijpbare ontzagwekkende dat ons beroert. Dit vermengt zich met een enorm bezielende en vervoerende impuls van groot enthousiasme. Het sublieme is een affectieve geestrijke vlam die geestdriftig maakt en enthousiasmeert. Ze tilt ons op en verheft onze geest. Ze voert ons mee naar het hogere. We worden plotseling aangetrokken door iets dat aan onze intiemste verlangens beantwoordt en ons laat reiken naar het allerhoogste buiten onszelf gelegen. Wij komen in de ervaring van het sublieme in aanraking met iets dat niet alleen veel groter is dan onszelf, maar dat ons geheel overstijgt en zelfs constitueert. We ontdekken zo dat ons innerlijke wezen zich niet in onszelf, maar uiteindelijk buiten onszelf bevindt. We voelen een grote innige bezielende verwantschap.

In de sublieme ervaring is er dan ook sprake van een geestelijke overeenkomst met datgene wat de sublieme ervaring oproept. Onze geest wordt in de ervaring van het sublieme geraakt door iets wat er wezenlijk verwant aan is, door een geest buiten onze geest. De fenomenologisch meest adequate conceptie van het sublieme, de conceptie van de sublieme ervaring welke maximaal recht doet aan alle bovengenoemde ervaringsmomenten ervan, is dan ook die volgens welke wij in de sublieme ervaring plotseling en voor heel even geestelijk, gevoelsmatig en relationeel betrokken zijn op een subject dat geldt als de absolute grond van de werkelijkheid, dus op wat in de traditie door de eeuwen heen God is genoemd. Kortom, de sublieme ervaring is volgens deze fenomenologisch maximaal adequate conceptie de ervaring van de nabijheid van God als zijnde het ultieme subject van de werkelijkheid. Deze fenomenologisch maximaal adequate conceptie noem ik het Longiniaans sublieme. In de traditie wordt zij namelijk het dichts benadert door de anoniem gebleven Longinus uit de eerste eeuw na Christus. Alle alternatieve concepties van het sublieme na Longinus, zoals die van Burke, Kant, Lyotard en vele anderen, zijn eenvoudigweg veel minder adequaat. Deze latere alternatieve duidingen doen allemaal onvoldoende recht aan het geheel van wat zich in de sublieme ervaring fenomenologisch aan ons toont.

De kern van de Longiniaanse conceptie van het sublieme wordt dus gevormd door het inzicht dat het object van de sublieme ervaring subject karakter heeft. Het sublieme is de ervaring van een subject. In de ervaring van het sublieme ontmoeten het esthetische en het religieuze elkaar. De sublieme ervaring is als zinderende geestvervoerende ervaring van de nabijheid van het subject van de wereld immers esthetisch en religieus tegelijk. Het sublieme is eenvoudigweg het heilige.

Het schone weerspiegelt de sacraliteit van het zichtbare. Het sublieme weerspiegelt de sacraliteit van het onzichtbare, van de absolute geestelijke grond van de wereld. Zo komen we dus eveneens vanuit onze esthetische vermogens het bestaan van God op het spoor. Een nauwkeurige analyse van de sublieme ervaring leert ons immers dat wij deze rijke esthetische ervaring alleen adequaat kunnen duiden en begrijpen wanneer wij haar begrijpen als het plotseling en voor slechts heel even relationeel betrokken zijn op iets waarmee onze ziel ten diepste verwant is, namelijk op God. De sublieme ervaring is zo dus inderdaad in laatste instantie een religieuze ervaring. Deze conceptie is de meest geschikte duiding van het sublieme. Zonder haar zouden wij niet in staat zijn om de zin en de herkomst van onze sublieme ervaringen daadwerkelijk te verstaan. De eigensoortige aard van het sublieme zou voor ons een groot raadsel blijven.

Maar is de fenomenologisch maximaal adequate conceptie van het sublieme ook waarachtig? Ja, dit mogen wij aannemen. In het algemeen mogen we veronderstellen dat de fenomenologisch maximaal adequate conceptie van een algemeen erkende en gevestigde ervaring waar is. En de sublieme ervaring is ontegenzeggelijk al eeuwen een algemeen erkende en gevestigde ervaring.

Alle wegen leiden dan ook naar God, ook die van de esthetische ervaring van het sublieme.

zondag 4 december 2016

De vraag naar het kwaad

De vraag naar het kwaad overweldigt ons. Hoe kunnen wij ook maar in de buurt komen van een wijsgerig bevredigend antwoord op de vraag naar de herkomst van het diabolische? De vraag lijkt zo ontoegankelijk, zo massief, dat iedere poging haar te willen beantwoorden bij voorbaat gedoemd lijkt om te mislukken. Daarom wil ik trachten dit probleem op een andere manier te benaderen. Kleinschaliger, hanteerbaarder en daardoor - zo ik hoop - vruchtbaarder. Mijn inzet is een op het eerste gezicht bedrieglijk eenvoudige vraag. Maar zodra we haar uitspreken is het alsof een bliksem ons treft. De vraag is de volgende. Waarom kan de mens eigenlijk genieten van het pijn doen van de ander? Wat is dit in de mens? Waar komt dit diabolische vandaan en hoe kunnen we het duiden? Hieronder geef ik een eerste en vooralsnog voorlopige inventarisatie van mogelijke antwoorden. Niet ieder antwoord hoeft altijd van toepassing te zijn. Sommige antwoorden kunnen gelden voor andere situaties dan andere. Langs deze weg komt wellicht ook een antwoord op die grote vraag naar het kwaad zelf dichterbij. In de eerste plaats wordt volgens Jean Baudrillard de mens ten diepste aangetrokken door het onzinnige en de ander pijn doen of vernederen is onzinnig. Een andere oorzaak kan zijn dat de mens zelf in laatste instantie is voortgekomen uit het lijden. Het lijden is de bron en oorsprong van de mens, zoals Michel Houellebecq heeft betoogd in zijn metafysica van het lijden. Maar als dit zo is, dan is het niet zo vreemd dat de mens kan genieten van het leed van de ander. Ten derde is het willen vernederen of pijn doen van de ander een vorm van machtswellust en machtswellust heeft een evolutionair voordeel, zodat op enig moment deze eigenschap volop in de populatie aanwezig zal zijn. Daarnaast is het laten lijden van de ander een vorm van transgressie en volgens Georges Bataille is de mens in haar oergrond een transgressief wezen. In het aanschouwen van of laten lijden van de ander wordt de mens voor heel even opgenomen in de continuïteit van het zijn. In de vijfde plaats kan door de ander te laten lijden bij diegene die het lijden veroorzaakt een aangenaam zwevend gevoel van maximale concentratie en toewijding ontstaan. Ten zesde kunnen volgens sommigen twee geliefden pas in het lijden een ultieme onderlinge binding bereiken en zo hun liefde volledig verwerkelijken. Hier is het lijden dus constitutief voor de verwerkelijking van de liefde zelf. Ook is het denkbaar dat de ene geliefde geniet van het lijden van de andere geliefde wanneer dit lijden een offer van liefde betreft. Hier is het offer een diepe bevestiging of erkenning van de reeds verwerkelijkte liefde. Een andere mogelijkheid is dat de mens geniet van het veruitwendigen van de ongrijpbare innerlijke pijnervaring van de ander door deze in het gelaat en op het lichaam concreet en aanschouwelijk te maken. In de negende plaats heeft de mens een diepe welhaast faustische fascinatie om in alles, ook in het beroeren van de ander, te reiken naar het oneindige, naar het meest extreme. Weer een andere reden kan zijn dat de mens kan genieten van de pijn van de ander omdat hij ook zelf geniet van het ondergaan van pijn en in de pijn van de ander zijn eigen genieten van pijn weerspiegelt ziet. Verder wordt door de ander te laten lijden de afstand tussen het welbevinden van de een en het welbevinden van de ander vergroot, zodat hij die de ander pijn doet op dat moment meer kan genieten van zijn eigen geluk. Tenslotte is er nog een twaalfde zeer voor de hand liggende reden. De mens kan ook genieten van het leed van de ander wanneer dit leed een straf of boetedoening voor gedaan onrecht betreft. Het slachtoffer wordt gestraft voor zijn of haar misdragingen. Het gaat hier om het genot dat wraak kan geven en waar Aristoteles al uitgebreid over schrijft in zijn Retorica. Het is een genot dat geen mens vreemd is.

Daarnaast is het de vraag of het pijn doen van de ander altijd immoreel is. Het willen ondergaan van pijn en vernedering voor het plezier van de ander is het willen geven van jezelf voor het genot van hem of haar. En met zo'n existentieel geschenk, mits het vrijwillig en in het volle bewustzijn plaatsvindt, is in moreel-ethische zin niets mis. Willen lijden voor het welbevinden van de ander is in de eerste plaats een vorm van overgave, van offerbereidheid, en heeft als zodanig een welhaast spirituele of religieuze dimensie. In veel opzichten is het verwant aan het kruisoffer van Christus, is het een De Imitatione Christi. Niet voor niets staat bijvoorbeeld in het bdsm spel diegene die het lijden ondergaat dichter bij het goddelijke dan diegene die het lijden toebrengt. De onderdanige leidt zo de dominante uiteindelijk het goddelijke binnen, is het voertuig of de mediator voor het ervaren ervan, gelijk Christus zelf dat was in zijn lijden voor de wereld. God die zich in Jezus openbaart, wassende de voeten van de ander. De existentiële positie van hen die willen lijden uit pure liefde voor de ander - ook al beantwoordt hij of zij deze liefde niet - is dan ook alles behalve moreel laakbaar. Sterker nog, het is juist hyper moreel, ja heilig. Want het komt overeen met de positie van Christus zelf die leed uit liefde zonder liefde terug te ontvangen. Maar wat betekent dit dan? Welnu, zo beschouwd is het uit plezier laten lijden van iemand die daarin vrijwillig en met zijn of haar volle verstand meegaat een daad met een hyper morele dimensie, want het is precies deze daad die het voor hem of haar mogelijk maakt om gelijk Christus zelf deed te lijden uit liefde alleen, zonder dat deze liefde wordt beantwoord. Zo worden beide, dader en slachtoffer, geestelijk getransformeerd. En wordt een ware opening naar het heilige gevonden.