dinsdag 28 januari 2014

Ereignis

De vraag 'Wat is zijn?' overstijgt volgens Heidegger het primaat van het wat van de zijnden. Met die vraag wordt immers het vizier verlegt van de zijnden naar het zijn van de zijnden, dus van de watheid naar de datheid van de zijnden. Zo wordt getracht de factische volheid van de zijnden, hun zijn, te ontsluiten.

De vraag wat het voor iets is om te zijn is bij Heidegger de vraag naar de betekenisvolle zijnswijze van de zijnden. Het gaat hem om de innerlijke factische aanwezigheid van de zijnden, dus om hoe de dingen aanwezig zijn en hoe de dingen blijk geven van hun aanwezigheid. Heidegger tracht deze vraag in zijn boek Zijn en Tijd uit 1927 te beantwoorden door een fenomenologie te ontwikkelen vanuit de concrete menselijke bestaanservaring, door hem Dasein genoemd. Hij tracht anders gezegd nader tot het zijn te komen in en door het zijnsverstaan van de mens.

Nu betreft het ontische bij Heidegger het domein van de zijnden. Wie ontisch denkt richt zich star louter op de watheid van de zijnden, op hun soorten en eigenschappen. Het ontologische heeft daarentegen betrekking op het zijn van de zijnden. Wie ontologisch denkt richt zich op de betekenisvolle zijnswijze van de zijnden, op hoe het is om te zijn.

Het zijn van de zijnden staat orthogonaal op hun natuur. Wie zich bezighoudt met de starre attributen van de zijnden (hun watheid) komt nooit in de buurt van de innerlijke zijnsmodi van de zijnden. Het gebeuren van het zijn van de zijnden, de wijze waarop het zijn van de zijnden geschiedt, staat haaks op een starre kwalitatieve indeling in typen zijnden. Het gaat hier om twee verschillende "dimensies" van het gegevene (hoewel spreken over dimensies eigenlijk te ontisch is): Enerzijds de starre indeling van de verschillende categorieën zijnden met hun eigenschappen en onderlinge relaties. Anderzijds hun factische innerlijke zijnswijze oftewel de betekenisvolle manier waarop ze aanwezig-zijn. Vanuit de eerste dimensie (het starre kwalitatieve 'wat') komen we nooit uit bij de tweede dimensie (de diepte van het factische 'dat').

Zijnsvergetelheid ontstaat volgens Heidegger wanneer wij ons louter bezighouden met het maken van overzichten van typen zijnden (materieel zijnde, immaterieel zijnde, concreet zijnde, abstract zijnde, etc.) en het zijn zelf uit het oog verliezen. De term ontologie staat bij Heidegger daarom voor zijn kritiek op een dergelijk restloos ontisch denken.

Is zijn eenvoudigweg bewustzijn?
Een mens bestaat volgens Heidegger op een andere manier dan, zeg, een steen. Er is hier dus sprake van twee verschillende zijnswijzen of zijnsmodi. Heidegger noemt de wijze waarop de mens bestaat existeren. Een mens existeert (existenz) en een steen niet. Ook Sartre spreekt in dit verband over twee verschillende manieren van zijn. De wijze waarop mensen zijn noemt hij être pour-soi en de zijnswijze van bijvoorbeeld tafels en stoelen duidt Sartre aan met être en-soi. Bewustzijn belichaamt tegen deze achtergrond één van de mogelijke zijnswijzen. Het is een andere zijnswijze dan de manier waarop stenen, tafels en stoelen bestaan. Door ons te richten op bewustzijn als een zijnswijze raken we echter nog niet aan het zijn zelf, dat als volheid immers de mogelijkheidsvoorwaarde is voor alle zijnswijzen als zodanig.

Het zijn kan daarom niet geïdentificeerd worden met bewustzijn. Bewustzijn is immers slechts één van de vele zijnswijzen, terwijl het zijn alle zijnswijzen omvat (dus naast bewustzijn bijvoorbeeld ook Sartre's être en-soi, etc.). We verliezen het zijn zelf dus uit beeld indien we menen dat zijn samenvalt met bewustzijn. Het zijn is dat wat zijnswijzen überhaupt mogelijk maakt, er dus de mogelijkheidsvoorwaarde voor is.

Ik ben die ik ben
In het Bijbelboek Exodus maakt God zich aan Mozes bekend als 'Ik ben die ik ben'. Bekeken door een metafysische lens (hetgeen uiteraard niet de enige mogelijkheid is) kan deze uitspraak zowel ontisch ('Ik ben de hoogste zijnde') als ontologisch ('Ik ben het zijn') begrepen worden.

In de traditie zijn er verschillende denkers geweest die Heideggers zijn hebben verbonden met God (wat dus aansluit bij de tweede interpretatie). Denk hierbij bijvoorbeeld aan Paul Tillich die over God spreekt als 'The depth of Being'. Maar ook aan Georges Bataille die (de continuïteit van) het zijn verbindt met het Goddelijke. Het is Heidegger zelf die in zijn werk uiteindelijk ook deze kant opgaat:

"Pas uit de waarheid van het Zijn kan het wezen van het heilige gedacht worden. Pas uit het wezen van het heilige is het wezen van de godheid denkbaar. Pas in het licht van het wezen van de godheid kan gedacht en gezegd worden, wat het woord ‘God’ moet aanduiden" (Brief over het humanisme. Vertaling Buijssen, G.H., inleiding & commentaar Kockelmans, J.J.G.A. (Nederlandse Heidegger-bibliotheek), Tielt, 1973, p. 62).

De ontische uitspraak dat God het hoogste onveroorzaakte zijnde is, en de ontologische uitspraak dat God het zijn zelf is, hoeven elkaar overigens zeker niet uit te sluiten. Het zijn en de zijnden staan bij Heidegger namelijk onderling in een voortdurende wisselwerking, door hem Ereignis genoemd. Heideggers Ereignis is als het samenspel van zijn en zijnden uiteindelijk het wezenlijke waarin negatieve en positieve theologie samenkomen.

De betekenis van de watheid dienen we bovendien volgens Heidegger niet te negeren. En de watheid is evenmin betekenisloos voor het zijn. Heidegger vraagt (om de zijnsvergetelheid ongedaan te maken) nadrukkelijk aandacht voor het zijn, maar loochent daarmee de zijnden niet. Hij wil de zijnden niet verdringen door zich eenzijdig op het zijn te richten. Het gaat hem om de voortdurende wisselwerking tussen de zijnden en het zijn. Inderdaad, niet het zijn, maar de Ereignis is zoals gezegd voor hem uiteindelijk het wezenlijke.

De duisterste
Iemand noemde Heidegger eens “de duisterste”. Dat is mooi gezegd. Zo overtreft hij zelfs de illustere Herakleitos; de diepzinnigste onder de presocratici en door velen “de duistere” genoemd. ‘Ethos anthropoi daimon’, leerde hij. Ja, zo is het.

Geen opmerkingen: