dinsdag 20 maart 2012

The Lived Abstraction

Vandaag werd ik geattendeerd op de lezing I am a crowd van Rick Dolphijn. Dolphijns spreken over de 'lived abstraction' lijkt op het eerste gezicht in bepaalde opzichten op mijn spreken over de-wereld-voor-ons. Zo stelt Dolphijn dat wij nimmer buiten de 'lived abstraction' kunnen treden. Concepten als 'ik', 'ding' en 'ruimtelijke afstand' pas hij dan ook uitsluitend toe binnen de context van de lived abstraction.

Het probleem bij Dolphijn is echter dat hij allerlei claims doet over het 'op zichzelf' van de lived abstraction. Hij denkt dus op de één of andere manier toegang te hebben tot de oorsprong en eigenlijke aard van deze abstractie. Zo meent hij te weten dat begrippen als 'ik', 'ding' en 'ruimtelijke afstand' uitsluitend interactieve voortbrengsels van de lived abstraction zijn en dus buiten deze abstractie geen betekenis hebben. Er bestaan, zo stelt hij, geen subjecten en objecten onafhankelijk van de interactief geleefde abstractie. Maar hoe weet Dolphijn dit eigenlijk? Wij kunnen volgens hem nooit buiten de lived abstraction treden om te achterhalen hoe de wereld 'op zichzelf' daadwerkelijk is. Maar dan kan hij dus helemaal niet beweren dat subjecten en objecten onafhankelijk van de lived abstraction niet bestaan! Een dergelijke bewering suggereert immers kennis over de-wereld-in-zichzelf, hetgeen onmogelijk is als voor ons 'de lived abstraction' het allesomvattende is. Dolphijns betoog is daarom ten diepste incoherent en dus inadequaat.

Bovendien lijkt hij zelfs binnen de context van de lived abstraction nog niet te willen erkennen dat claims als "Ik besta als individueel subject" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande dingen zoals tafels, stoelen en planeten" gerechtvaardigd zijn. Zelfs als 'lived abstraction'-claims lijkt hij dit soort algemeen-menselijke uitspraken nog als illegitiem te beschouwen, of in ieder geval sterk te problematiseren. Dit maak ik op uit zijn (hier en daar onsamenhangende) spreken over het construeren van objecten middels "edging", "temperatuur als zintuig" en zijn karakterisering van de lived abstraction als "multipliciteit" en "zwerm".

In mijn 'wereld-voor-ons'-kennisleer kies ik dan ook een heel andere weg. Ik beweer dat wij over de-wereld-in-zichzelf niets kunnen weten omdat wij nooit buiten de-wereld-voor-ons kunnen treden. En precies daarom kunnen wij nimmer ontkennen (noch bevestigen) dat de-wereld-in-zichzelf bestaat uit subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Bovendien zijn algemeen-menselijke uitspraken als "Ik besta" en "Er zijn onafhankelijk van mij bestaande objecten buiten mij" in mijn kennisleer wel degelijk netjes gerechtvaardigd als 'wereld-voor-ons'-uitspraken. De-wereld-voor-ons is namelijk zodanig dat wij als mensen eenvoudigweg niet anders kunnen dan denken in termen van subjecten en van deze subjecten onafhankelijke objecten. Dit onderscheid ontkennen zou voor ons neerkomen op zelfverloochening. De vraag of de-wereld-in-zichzelf wel of geen subjecten en/of objecten bevat kunnen wij echter nimmer beantwoorden. Wie dit wel probeert vergeet dat de-wereld-voor-ons de onoverschrijdbare horizon vormt van al ons denken en ervaren.

Neem als illustratie de discussie over het onafhankelijk bestaan van de planeten. Wanneer iemand mij zou vragen of de planeten onafhankelijk van ons bestaan, dan zou ik antwoorden: Natuurlijk! Wij kunnen als mensen eenvoudigweg niet anders dan geloven dat de planeten ook al bestonden voordat wij ze ontdekten. Geen mens kan echt serieus menen dat hij niet gelooft dat de planeten ook toen al bestonden. En precies daarom is de bewering dat de planeten onafhankelijk van ons bestaan keurig beslissend-gerechtvaardigd als uitspraak over de-wereld-voor-ons. Deze uitspraak kan door ons echter nimmer gerechtvaardigd worden als uitspraak over de-wereld-in-zichzelf. De ware aard van de-wereld-in-zichzelf, de werkelijke werkelijkheid, is en blijft voor ons als mensen immers voorgoed verborgen.

Is dit alles een probleem? Nee! Wat kunnen en willen wij als mensen namelijk nog meer dan het slechts als mens gerechtvaardigd zijn? Wij zijn immers mensen! Anders gezegd, wat kunnen en willen wij als mens nog meer dan het opbouwen van kennis binnen de context van de-wereld-voor-ons? Wij vinden zo een algemene intersubjectiviteit binnen de-wereld-voor-ons; een universeel menselijke binnenwereldse objectiviteit. Dát is voor ons voldoende. Meer is niet nodig om te komen tot iets waarmee we uit de voeten kunnen: een objectieve waarheid binnen de-wereld-voor-ons.

3 opmerkingen:

filosofiewetenschapkunst.web-log.nl zei

Beste Emanuel,

Ik heb zojuist ook de lezing gezien (ik heb sowieso telkens elke aflevering van de serie over emergentie achteraf op video bekeken). Het is inderdaad een beetje een onduidelijk en naar mijn indruk ongeïnspireerd en slecht voorbereid verhaal van Dolphijn, hetgeen zich trouwens ook al uitte in het feit dat zijn verhaal erg kort was en hij nauwelijks antwoorden op de vragen uit het publiek had (de eerdere delen uit de serie zijn veel beter!). Hieronder geef ik mijn kritiek en opmerkingen op de lezing, waarbij ik ook zijn sociaal constructivisme wil proberen te verhelderen.

Om te beginnen, volgens mij is Dolphijns interpretatie van Kant en Foucault, waarmee hij zijn lezing begint, niet correct of in ieder geval kort door de bocht. Ten eerste identificeert Dolphijn Kants filosofie met het subject/object-dualisme, opgevat als een strikte scheiding en tussen subject (binnenwereld: “ik denk”) en object (buitenwereld), maar volgens mij is de grote revolutie van Kant juist dat hij als eerste dit typisch ‘cartesiaans’ dualisme verbrak: volgens Kant ontstaat kennis niet doordat het menselijk subject passief het object reflecteert, maar doordat het subject actief het object bepaalt. Er is geen object dat aan het subject voorafgaat: eerst het subject ‘schept’ als het ware het object, waarmee Kant de weg vrij maakte voor het Duits idealisme en diens streven naar de gehele opheffing van de subject/object-distinctie. Wel was Kant een typische Verlichtingsfilosoof die geloofde in een universele menselijke rede en menselijk wezen: in de 19de eeuw kwam de nadruk op ontwikkeling te liggen en ontstaat het idee van relativisme en historisme (Hegel!). Foucault beschrijft deze verandering van ‘episteme’ van rond 1900 waarin de klassieke, statische representatietheorie van onder meer Descartes wordt vervangen door een sterk dynamisch, historisch en organisch model. En anders dan Dolphijn suggereert, associeert Foucault de studie en daarmee ‘uitvinding’ van de mens – de antropologie – niet met de klassieke representatietheorie (die Dolphijn dan weer ten onrechte met Kant identificeert) maar acht Foucault deze kenmerkend voor die nieuwe 19de eeuwse episteme, omdat dan pas de aandacht komt te liggen op het begrip van dingen op grond van hun eigen ontwikkeling, zodat dan pas de vraag opkomt hoe het menselijk subject zich ontwikkelt en de wereld ordent. En Foucault op zijn beurt probeert een post-humanistisch denken, waarin de mens weer ‘verdwijnt’, te ontwikkelen door middel van het verwerpen van zowel de klassieke representatietheorie (het empirisme: het subject ontvangt passief de ideeën van de buitenwereld) als de moderne antropologisch-humanistische theorie (het Kantiaans-idealisme: het zich ontplooiende subject schept of ordent de wereld): het subject ontstaat bij Foucault eerst zelf pas en wordt geconstitueerd door middel van de praktijk en regels waarin het zich bevindt. Niet alleen het object maar ook het subject wordt zo tot stand gebracht door een interactie die historisch verschillende vormen heeft aangenomen. Foucaults begrip van het subject en diens denken/kennis als een constructie op basis van een historisch bepaalde ‘ruimte van mogelijkheden’ lijkt me verwant met andere ‘netwerk’-theorieen als bv. Kuhns paradigma-theorie en Quine’s holisme.

filosofiewetenschapkunst.web-log.nl zei

Uiteindelijk bepleit Dolphijn gewoon het (sociaal) constructivisme van onder andere Foucault: al onze kennis is een constructie (mensen als Foucault en Kuhn kunnen als vroege representanten van deze theorie worden opgevat – en zoals met bijna alle hedendaagse stromingen kan ook Nietzsche als een voorloper worden beschouwd). Het verschil met Kant is niet zozeer dat Kant een anti-constructivist was (ik denk aan jouw term “intramentale constructie”), maar veeleer dat het constructivisme juist een soort radicalisering van Kant is: waar Kant nog geloofde in een universeel-menselijke ‘constructie’ van de wereld, benadrukken de hedendaagse constructivisten het sociaal-cultureel aspect van dat contructivisme van onze kennis. Elk tijdperk en elke (sub)cultuur heeft weer zijn eigen kijk op de dingen en (her)schept de wereld volgens zijn eigen regels en denkkaders (waardoor het ‘moderne’ eenvormige wereldbeeld van Verlichtingsfilosofen als Kant wordt versplinterd in een fragmentarisch ‘post-modern’ wereldbeeld, waarmee ook de focus verschuift van het identieke naar het verschillende). Er worden zo telkens nieuwe waarheden geschapen, maar zonder daarmee het subjectivisme, met iedereen zijn eigen waarheid, te omarmen: we leven in een gedeelde, sociaal geconstrueerde, dus intersubjectieve werkelijkheid. Jouw kennisleer lijkt me dan ook wel sterk Kantiaans maar niet sociaal constructivistisch, omdat jij lijkt te geloven in universele waarheden, al zijn dat – uiteraard – wel slechts menselijke waarheden. Het sociaal-constructivisme wijst veel meer het hele idee van een (objectieve) waarheid af en benadrukt veel meer de intersubjectieve constructie van de werkelijkheid (al kan daarbinnen dan waarheid als het bestendige volgens Dolphijn toch nog worden gevonden als het zich herhalende patroon). Toch vraag je je automatisch af hoe ver die intersubjectieve constructie dan gaat – een vraag die ook telkens vanuit het publiek werd gesteld en Dolphijn parten speelde. In dat verband vind ik Dolphijns voorbeelden ook niet erg duidelijk. Zo hamert hij nogal op het fenomeen dat onze hersenen de twee beelden van onze twee ogen combineert tot een dieptevisie: diepte is zo onze constructie. Maar zonder werkelijke diepte zouden de twee beelden niet zo van elkaar afwijken dat er dieptevisie ontstaat. Het is vrij evident dat de volgorde andersom is: er is diepte en dankzij onze twee ogen aan de voorkant van ons gezicht kunnen wij die ook onmiddellijk waarnemen (hetgeen handig is als je als aap van tak naar tak springt zoals onze voorouders deden).

Toch is natuurlijk het sociaal constructivisme niet helemaal gek: bv. Kuhns wetenschapsfilosofie (of –sociologie) laat naar mijn mening vrij overtuigend zien dat (ook) natuurwetenschappelijke theorieën zich binnen een bepaald paradigma ontwikkelen dat het onderzoek stuurt, de mogelijkheden beperkt en welk paradigma soms wordt ingewisseld voor een ander paradigma. Het gaat bij sociaal constructivisme vooral om concepten en betekenissen: zo berust Einsteins relativiteitstheorie uiteindelijk op een ander begrip van massa dan Newtons theorie. Maar concepten en betekenissen zijn in zekere zin alles, nu wij niets anders hebben dan onze concepten van dingen: als ons begrip van een ding wijzigt dan wijzigt daarmee in zekere zin dat ding zelf voor ons. Zelfs een simpele waarneming – wat wij zien – is reeds ingebed in een structuur van concepten en betekenissen die onze waarneming de betekenis voor ons geven die het voor ons heeft en die zo bepaalt wat wij zien (het is dus niet zo dat Saturnus pas ontstaat zodra we de planeet zien, maar het idee is wel dat de betekenis die wij toekennen aan dat bolletje met schijf – en daarmee toch ook wat we zien – afhankelijk is van het paradigma waarin wij op dat moment zitten).

filosofiewetenschapkunst.web-log.nl zei

Net als bij Kant is er geen duidelijke grens tussen subject en object, maar anders dan bij Kant is er geen subjectieve eenheid en een universeel menselijke relatie met de dingen maar is er een veelheid van wijzen waarop het subject en het object tot stand kunnen komen in een telkens wisselende holistische interactie.

Met dit begrip van het sociaal constructivisme, dat er bij Dolphijn misschien niet erg duidelijk uit kwam, kan er ook een repliek worden gegeven op jouw kritiek op Dolphijns verhaal. Dat sociaal constructivisten menen zeker te weten dat elke constructie slechts een constructie is en dat niets zeker is heeft te maken met het feit dat die constructie slechts intersubjectief is en per tijdvak en cultuur verschilt: juist omdat ook sociaal-constructivisten geloven dat de planeet Saturnus onafhankelijk van ons bestaat (alleen heeft de planeet onafhankelijk van ons geen enkele betekenis en is in die zin ‘niets’) kunnen de verschillende betekenissen die de mens heeft toegekend aan de planeet slechts verklaard worden door de verschillende sociaal-culturele contexten waarbinnen Saturnus is waargenomen. Al met al is een verklaring die op sociaal-culturele gronden kan uiteenzetten waarom een bepaalde theorie werd aangehangen geloofwaardiger dan dat dat ene concept – anders dan alle andere – toevallig overeenkwam met de werkelijkheid zonder te kunnen zeggen waarom dat dan zo zou zijn. Dat maakt het paradoxalerwijs ook juist zo makkelijk om ‘achter’ de constructie te kunnen kijken en te analyseren hoe bepaalde concepten en theorieën tot stand konden komen binnen een bepaalde historische esteme of paradigma. Uiteraard wordt ook zo’n historische analyse opnieuw bepaald door onze huidige ‘toevallige’ esteme of paradigma, maar vanwege het holisme is zo’n cirkelredenering niet een groot probleem: alles is ingebed in alles en object en subject lopen altijd door elkaar heen.

Met zijn ‘Waarheid is een gevolg van het medium’ (met welk medium hij de zintuigen bedoelt) lijkt Dolphijn overigens te vervallen in het oude sceptisch-empirisme van bv. Locke: juist de empiristen waren zich uiteraard zeer bewust dat ze van het object niets meer ontvangen dan wat en hoe de zintuigen dat object doorgeven. Locke verzuchtte dan ook dat de substantie iets is “I know not what”: het ding als zodanig is voor ons onkenbaar (Kant vond het onkenbare ding-op-zichzelf dan ook niet uit, maar bedacht er juist een oplossing voor: kennis ontstaan niet doordat we proberen het ding-op-zichzelf toch te kennen (hetgeen niet lukt zoals de sceptici ons blijven vertellen) maar doordat het ding-op-zichzelf zich naar onze kenvermogens richt dus door zich te presenteren als ding-als-verschijning).

Groet,
FWK