maandag 18 maart 2024

The priority of moral semantics

Moral realism as a meta-ethical position can be deflated by adopting a deflationary definition of the good. For instance, if we define good and evil as that which respectively promotes or diminishes well-being, then even within a naturalistic or physicalistic framework, there are objectively good and evil acts. Consequently, debates on whether moral realism holds true should be preceded by a discussion on moral semantics.

zondag 17 maart 2024

Dual forms in metaphysics

Suppose that in true metaphysical propositions the concept of ‘object’ and ‘relation’ are convertible, so that for each true metaphysical proposition about objects and relations, there is a dual propositional form that holds as well. For example, the true dual form of “Objects participate into relations” would be “Relations bind to objects”. In that case the conclusion of my semantic argument (“No relation binds a quality to all objects”) would be the dual of Graham Harman’s core premise of his object-oriented ontology (“No object reveals its quality to all relations”).

zaterdag 16 maart 2024

Object-oriented correlationism

On Graham Harman’s object-oriented ontology, all objects withdraw from each other. Objects have an inherent depth or essence that transcends their relational interactions to other objects. Universal withdrawal of objects is the core claim of Harman's object-oriented ontology. Now, Harman is a metaphysical realist. He thus construes his object-oriented ontology as a metaphysics of the absolute or reality in itself. But what if correlationism is irrefutable and therefore inevitable? In that case, Harman may still defend his object-oriented ontology as a metaphysics posited within the correlationist circle. By doing so he would become an adherent of what we could refer to as object-oriented correlationism. However, within the correlationist circle a powerful argument for mereological atomism can be given, namely the argument I develop in Towards a Renewed Case for Theism (2012, pp. 129-31). Consequently, on correlationism, Harman's objects are effectively undermined. Objects are wholly reduced to their atomic parts which contradicts Harman's core claim that objects withdraw from their relations with other objects. So, within the correlationist circle Harman's object-oriented ontology of withdrawal fails. That is to say, object-oriented correlationism is untenable. Instead, a cogent correlationist metaphysics of objects would be a correlationist metaphysics of objects premised on mereological atomism, causalism, and some other plausible premises on the relation between causation and mereology, as I develop in aforementioned book.

zaterdag 9 maart 2024

Noten bij Hume en Berkeley

David Hume en George Berkeley behoren tot de grote Britse empiristen van de achttiende eeuw. Volgens Hume nemen wij causaliteit niet waar. Wij zien alléén regelmatige opeenvolging. Zo ontstaat volgens Hume het beroemde inductieprobleem voor causale oordelen. Stel nu dat wij wél kunnen zien dat iets iets anders veroorzaakt. Is genoemd inductieprobleem dan opgelost? Het antwoord is ‘nee’. Als A vandaag B veroorzaakt, dan garandeert dat niet dat A morgen ook B veroorzaakt. De wijze waarop de natuur is ingericht zou morgen immers anders kunnen zijn dan vandaag. Dit kan Hume vanwege zijn scepticisme niet uitsluiten. Het inductieprobleem wordt dus zelfs niet opgelost als wij zouden kunnen zien dat A de oorzaak is van B. Hoewel Hume zoals bekend meent dat wij causaliteit niet kunnen zien, lijkt hij wél te suggereren dat het kunnen zien van causaliteit voldoende zou zijn om het inductieprobleem op te lossen. Daar zit zijn denkfout.

Volgens Descartes is het ondenkbaar dat God ons bedriegt. Maar filosoof en bisschop Berkeley heeft geen enkele moeite met een bedriegende God. Onze waarnemingen suggereren namelijk dat er dingen buiten God en onze geest bestaan, terwijl er volgens Berkeley buiten onze en Gods geest niets is. En omdat hij eveneens meent dat onze waarnemingen rechtstreeks door God veroorzaakt worden, bedriegt God ons dus. Berkeley denkt dan ook ten onrechte met zijn systeem een goede God te kunnen includeren. Alles draait hier om een adequate fenomenologie van onze zintuiglijke waarnemingen. Deze waarnemingen geven ons in elk geval de indruk of de suggestie dat er materiële dingen buiten onze geest en die van God bestaan. Maar volgens Berkeley bestaan er helemaal geen materiële dingen buiten onze en Gods geest. Daarin zit dan het misleidende van onze zintuiglijke waarnemingen en daarmee het misleidende van God, hetgeen voor Berkeley een probleem is.

dinsdag 5 maart 2024

Taal, tijd en ruimte volgens Arrival

Kunnen we via de taal toegang krijgen tot de toekomst? Dat is de vraag die in de film Arrival (2016) centraal staat. De film nodigt ons in meer algemene zin uit om na te denken over de relatie tussen taal, tijd en ruimte. Hieronder volgen vier reflecties vanuit achtereenvolgens de natuurfilosofie, Kants kennisleer, mijn wereld-voor-ons kennisleer en tenslotte Heideggers zijnsdenken. Wat deze beschouwingen verbindt is de gedachte dat de taal niet alleen communicatie mogelijk maakt, maar vooral onze perceptie van tijd en ruimte diepgaand vormgeeft.

Is tijd ruimte? Ervaren dat tijd ruimte is, een dimensie naast andere ruimtelijke dimensies, zodat alles wat geweest is niet minder bestaat dan alles wat nu is, en dus niets werkelijk vergaat, kan voor hen die verloren wat hen dierbaar is een troost zijn. Indien bovendien hetzelfde voor de toekomst geldt, bestaat ook het toekomstige niet minder dan wat nu is of vroeger was. In dat geval wordt denkbaar dat de toekomst als iets wat nu eveneens bestaat voor Dr. Louise waarneembaar wordt, zoals we in Arrival zien gebeuren nadat ze studie heeft gemaakt van de bijzondere taal van de buitenaardse bezoekers.

Of is de tijd geen ruimtelijke dimensie, maar wel als tijd cyclisch? In dat geval bevinden we ons in een welhaast Nietzscheaanse toestand van eeuwige wederkeer van het gelijke en zouden we ons de toekomst moeten kunnen herinneren wanneer we ons best doen. Mogelijk kreeg Dr. Louise door het bestuderen van de cyclische taal van de bezoekers inzicht in het cyclisch zijn van de tijd, zodat ze inderdaad haar toekomst dankzij herinnering kon ervaren.

Dit brengt ons bij de vraag hoe taal zich verhoudt tot tijd en ruimte. Kant had in zijn Kritiek van de zuivere rede wellicht moeten beweren dat de door hem geponeerde a priori aanschouwingsvormen van tijd en ruimte, en de door hem daaraan toegevoegde a priori verstandscategorieën van het verstand, niet universeel en onveranderlijk zijn, maar cultureel bepaald, met als gevolg dat een andere taal kan leiden tot een andere ervaring van tijd en ruimte. En precies dit zou Dr. Louise in Arrival wel eens overkomen kunnen zijn.

In elk geval moeten we uitgaande van mijn wereld-voor-ons kennisleer zeggen dat een radicaal andere taal onze wijze van denken dermate ingrijpend kan veranderen dat de manier waarop wij de wereld ervaren eveneens verandert, zodat bijvoorbeeld tijd en ruimte door ons anders waargenomen worden. De wereld zoals wij deze denken en ervaren wordt dan ook mede bepaald door de taal die wij spreken. Onze menselijke conditie is niet ongevoelig voor taal.

We kunnen dit perspectief nog wat verbreden. Is geschiedenis iets wat zich in de-wereld-voor-ons voltrekt of zijn de existentialen van de-wereld-voor-ons zelf ook historisch? De bewering dat de existentialen van de-wereld-voor-ons door de tijd heen kunnen veranderen is gelet op mijn wereld-voor-ons kennisleer beslissend gerechtvaardigd als bewering over de-wereld-voor-ons. Maar kan vanuit het ‘voor ons’ eveneens iets gezegd worden over wat daarvoor nodig is? Moet hiertoe de menselijke natuur als zodanig veranderen? Of is het vanwege het inherent talige karakter van de mens, en daarmee de-wereld-voor-ons, al genoeg als wij als mensen net zoals Dr. Louise een heel andere taal gaan spreken?

Uitgaande van Heideggers zijnsdenken is mijn wereld-voor-ons kennisleer wellicht een vorm van ontisch denken. Maar als dit zo is, dan wel een vorm waarvoor geldt dat de-wereld-voor-ons het ontisch equivalent is van Heideggers Ereignis oftewel de meest oorspronkelijke gebeurtenis van de gelijkoorspronkelijkheid van taal, mens en wereld. Tegen de achtergrond van Heideggers Ereignis is het zonneklaar dat andere talen voor de mens andere werelden met andere existentiële bestaanservaringen openen, wat inderdaad precies overeenkomt met wat Dr. Louise in Arrival overkomen is. Taal is dan ook geen neutraal voertuig voor het vervoeren van betekenissen. Taal ontbergt werelden. De taal is het huis van het zijn, aldus Heidegger.

Heidegger maakt in zijn ontologisch denken over zijn en tijd bovendien een onderscheid tussen enerzijds een gangbare vulgaire of oneigenlijke opvatting van de tijd als een verloop van in het niets verzinkende nu-momenten en anderzijds een extatische of oorspronkelijke tijd die wordt ontsloten in wat hij de eigenlijke existentie van de mens noemt. In de extatische tijdelijkheid vallen wat geweest is, wat is, en het toekomstige samen omdat ons mens-zijn in eigenlijke zin alleen ontsloten wordt als een geweest-zijn dat tegelijkertijd existeert als een vooruitgelopen-zijn op de toekomst. Toegang tot verleden en toekomst is dan ook cruciaal voor de oorspronkelijke bestaanservaring van de mens. Toekomstigheid is volgens Heidegger in de extatische tijdservaring in het heden aanwezig als dat wat op ons toekomt. Toekomst treedt ons in de oorspronkelijke tijdelijkheid tegemoet. Het toekomstig-zijn werpt dan ook haar schaduw vooruit in ons eigenlijke heden. Zou de taal van de bezoekers Dr. Louise in staat gesteld hebben haar toekomst op deze manier extatisch te ervaren?

Stel je tenslotte vanuit Heideggers ontologische zijnsdenken een taal voor die zo rijk is dat de lichtruimte die ze voor ons opent en inruimt dermate ruim is dat deze niet alleen de dingen in hun volledige zijn aanwezig laat zijn, maar waarin zelfs de tijd zich in haar volledigheid kan openbaren, zodat voor hen die deze taal spreken niet alleen de dingen in het heden, maar ook de dingen in het verleden en de toekomst onthuld worden. Dit laatste zou zomaar ineens precies datgene kunnen zijn wat Dr. Louise in Arrival overkomen is toen zij in de taal van de bezoekers begon te wonen.

zondag 25 februari 2024

Gebieden en actoren

De meest bepalende ontwikkeling die geleid heeft tot wat in het Westen de moderniteit wordt genoemd, is ontegenzeggelijk de secularisatie. De sociaal-culturele gevolgen ervan zijn nauwelijks te overschatten. Het eerste slachtoffer was God (God is dood!). Het tweede slachtoffer betrof vervolgens de metafysica (Alléén meten is weten!). Het derde slachtoffer werd de waarheid (Er zijn geen objectieve waarheden!). Het vierde slachtoffer betrof de gemeenschapszin (Het individu is allesbepalend!). En de laatste jaren begint pijnlijk zichtbaar te worden dat inmiddels het vijfde slachtoffer de steeds verder polariserende samenleving zelf is. Want geen samenleving kan zonder een gedeeld bovenindividueel zinperspectief. Zo vereist een goed functionerende staat voor haar politieke legitimiteit een geloofwaardige grensbewaking en een sterke krijgsmacht. Beide komen echter zonder een sterke gemeenschapszin niet van de grond. Deze zin gaat in laatste instantie terug op een gemeenschappelijk spiritueel verhaal. Precies zo’n spiritueel verhaal ontbreekt echter al bijna een eeuw in veel Westeuropese landen. De gevolgen hiervan zijn immens. Wat uiteindelijk in deze landen overblijft, is geen samenleving of zelfs maar een staat, maar slechts een gebied. En een gebied is weerloos. Het kan op verschillende manieren ten prooi vallen aan machtige geopolitieke actoren.

zaterdag 24 februari 2024

Another flaw in the argument from ancestrality

While proofreading my paper Prison break? In defense of correlationism, I noticed that Meillassoux’s ancestral argument against correlationism as developed in his book After finitude fails for yet another reason. He takes it that since the correlationist must accept that the transcendental subject is situated in what this subject refers to as ‘the world’, it follows that the correlationist must also accept that the transcendental level is instantiated in the world. But this doesn’t follow. The transcendental subject may be part of the world, but the transcendental level as being a condition for knowledge instead of being an object of knowledge isn’t.